Hypermobiel van lijf en geest

Na commentaar van de vechtsportleraar probeer ik geconcentreerd mijn vuist netjes récht naar voren te strekken op het moment van de stoot. Van binnen foeter ik op mijzelf. Waarom heb ik dat nou weer, dat mijn vuist de neiging heeft náást het mikpunt uit te komen omdat ik mijn arm voorbij 180 graden doorstrek? Zie daar het effect van een hypermobiele arm. Wil ik ‘raak’ stoten dan moet ik dus heel bewust mijn stootbeweging afgrenzen op een manier zoals een niet-hypermobiel persoon dat niet hoeft te doen. En dat is best lastig met een beweging als een ‘stoot’.., of een buikdans ‘accent’.

Dat buikdansen ook vraagt om begrenzing had eerst niet mijn aandacht. Mijn rug was soepel en daar maakte ik maximaal gebruik van. Tot ik meer en meer last kreeg van mijn rug en een fysiotherapeut mij op het hart drukte niet de maximale standen op te zoeken vanwege hypermobiliteit.

Het klinkt als iets moois ‘hypermobiel’, oftewel ’te flexibel’. Het doet me denken aan mijn wiskundeleraar die uit de losse pols een hyperbool op het bord tekende, achterin de klas ging staan, en goedkeurend ‘mooi he’ prevelde. En aan een mobiel boven een wieg, waar dan geen wiskundeleraar, maar een baby gebiologeerd naar kijkt. En net zoals zij heb ik de neiging om met verbazing naar mijn hypermobiele arm en vingers te kijken als ik zie welke standen ze aan kunnen nemen.

Na veel oefenen lukte het me om gedachteloos te stoten zonder mijn arm te overstrekken. En ook dansen heb ik tijden bewust cognitief begrensd als ik een beweging zó wilde uitvoeren dat ik er geen last van zou krijgen. Maar soms liet ik al dat begrenzen even varen. Dan danste ik met al te veel overgave. De dag erna wachtte mij dan pijn.

“Mijn gewrichten hebben kennelijk geen natuurlijke begrenzing zoals andermans gewrichten dat wel hebben.” Hoorde ik mijzelf eens zeggen op de behandeltafel van een fysiotherapeut. En terwijl ik dat zei realiseerde ik mij met een schok dat ik datzelfde ook wel eens had gezegd over mijn denken.

Er is iets extreem oprekbaars aan mijn denken. Over mijn slapeloze doorstuderen tijdens mijn eindexamenjaar zeg ik tegenwoordig: “Andere mensen krijgen migraine in zo’n situatie, of vallen boven hun boeken in slaap.” Ik kon kennelijk dóórgaan en twee dagen lang vrijwel non-stop studeren, tot er een psychose op volgde. In mijn artikel ‘Where there is a will there is a way, into and out of psychosis’ verwijs ik naar hoe mijn denken alles kan overstemmen en hoe ik dat zelf heb moeten leren begrenzen omwille van de leefbaarheid voor mezelf en anderen.

Ouderdom komt met stijfheid. Voor mij is dat een geluk. Mijn buikdansen is misschien minder acrobatisch dan vroeger, maar de intredende stijfheid geeft ook een natuurlijke begrenzing waar ik zoveel jaren zonder heb moeten doen. Denk ik dan ook stijver? Ik denk het wel. Er is meer externe begrenzing in mijn leven dan vroeger. Met het vooruitdenken voor de kinderen, wat ik als moeder automatisch doe, perk ik ook mijn scala aan mogelijke handelingen in. Soms mis ik de vrijheid en verlang ik bijvoorbeeld naar het moment dat mijn peuter eindelijk naar school zal gaan, om dan weer wat vaker langer te kunnen luisteren naar wat er van binnen borrelt en beweegt, letterlijk en figuurlijk..,

.., want mijn hypermobiel zijn voelt ook mooi en fascinerend, juist omdat het voorbij het normale reikt.